Met regelmaat komt hij langs. Soms zie ik hem een periode niet, dan weer een paar keer in een wat korter tijdsbestek. Een jongen die worstelt. Een jongen waarvan niet iedereen de puurheid en liefde ziet die in hem schuilt. Een jongen die soms verkrampt is… van boosheid, frustratie, het lezen dat niet zo makkelijk gaat, de onmacht en ook met regelmaat het onbegrip van de ander. En als hij hier is, dan zakken zijn schouders, ontspant zijn lichaam en als iemand dat goed aanvoelt is dat Guusje, onze hond. Sterker nog, deze lieve hond lijkt haast deze lieve jongen hierin te ondersteunen. Alsof deze lieve hond, zonder woorden tegen deze lieve jongen zegt dat hij goed is… goed genoeg, lief genoeg, slim genoeg, aardig en sociaal genoeg. En ja, dan zakken de schouders. En ja, dan ontspant zijn lichaam. En ja… dan ontspannen zijn kaken. Want dat vertelde hij me. “Als ik boos ben, dan houd ik mijn kaken zo strak op elkaar dat het gewoon pijn doet. Dan kan ik het niet volhouden en schieten mijn kaken los en zeg ik wat ik niet wil zeggen.”
Je kaken op elkaar klemmen, alsof je niet mag, durft of wil zeggen wat je voelt. Deze jongen weet dat de woorden die dan komen geen leuke woorden zullen zijn. Dus, uit liefde voor diegene tegenover hem, klemt hij zijn kaken op elkaar. Uit loyaliteit en liefde. Want hij wil deze woorden niet zeggen tegen diegene die hij lief heeft. Liever pijn in je kaken, dan diegene die je liefhebt kwetsen. Als de ontvanger van de woorden dit weet, dan mag het. Dan kan je als ouder zelfs in liefde, lelijke woorden ontvangen, wetende dat je zoon je deze woorden eigenlijk niet wil zeggen.